-
1 to bite into
invreten -
2 to dig into
invreten -
3 fret
n. zich ergeren, ongerustheid, paniek; knagen; versieren--------v. zich ergeren; aanvretenfret1[ fret] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:2 Mom gets in a fret whenever Dad's late • moeder raakt altijd in alle staten als vader laat thuiskomt————————fret2〈 fretted〉1 zich ergeren ⇒ zich opvreten (van ergernis), zich zorgen maken♦voorbeelden:1 what's he fretting about? • waar zit hij over te kniezen?the child is fretting for its mother • het kind zit om z'n moeder te zeurenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 ergeren ⇒ ongerust maken, aanvreten2 invreten (op) ⇒ stukwrijven, openschuren♦voorbeelden: -
4 подвергаться действию коррозии
vgener. inbijten, invretenRussisch-Nederlands Universal Dictionary > подвергаться действию коррозии
-
5 разъедать
vgener. aantasten (металл), aanvreten (о кислоте, газе и т.п.), afvreten (о ржавчине), doorbijten, invreten, opvreten, vreten (о кислоте), bijten, opeten, uitbijten, uitvreten -
6 ржаветь
vgener. invreten, oxyderen, roesten, verroesten -
7 bite
n. beet; (slange-) beet--------v. bijten; bijten (van aas)bite1[ bajt]♦voorbeelden:have a bite to eat • iets eten1 vinnigheid ⇒ bits(ig)heid; scherpte♦voorbeelden:that gin had much bite • die gin had een scherpe smaak————————bite21 bijten ⇒ toebijten, (toe)happen 〈 ook figuurlijk〉, zich (gemakkelijk) laten beetnemen; steken, prikken 〈 van insecten〉♦voorbeelden:1 the cold bit my fingers • de kou beet/sneed me in de vingersbite off • afbijtenbite at something • naar iets happen〈 informeel〉 what's biting you? • wat zit je dwars?bite off more than one can chew • te veel hooi op zijn vork nemenbe bitten with a passion for football • verslingerd zijn aan voetbal -
8 fester
n. verzwering--------v. verzweren, veretteren, verrotten, invreten; irriteren, knagen[ festə] -
9 gnaw
v. knagen, knabbelen[ no:] 〈voltooid deelwoord ook gnawn [no:n]〉♦voorbeelden:1 gnaw (away) at • knagen aan, wegknagensorrow gnawed at him • leed kwelde hemII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:gnaw off • afknagen -
10 to attack
aantasteninvreteninwerken -
11 to groove
gleuveninvretensleuven -
12 to score
insnijdeninvretenvreten -
13 einfressen
-
14 fressen
fressen2 〈 figuurlijk〉(aan-, in)vreten♦voorbeelden:2 Säure frisst • zuur vreet, bijt indiese Musik frisst an den Nerven • deze muziek vreet aan, sloopt de zenuwendas Feuer fraß weiter um sich • het vuur greep verder om zich heenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:1 〈informeel; schertsend〉 (keine Angst,) ich will dich nicht fressen! • (wees maar niet bang,) ik zal je niet opeten!〈informeel; figuurlijk〉 etwas, jemanden gefressen haben • iets, iemand niet kunnen verdragenseinen Ärger in sich fressen • zijn ergernis opkroppen〈 figuurlijk〉 zum Fressen aussehen, (süß) sein • om in te bijten zijn, er beeldig uitziender Neid frisst ihn • hij wordt door nijd verteerd〈 spreekwoord〉 was der Bauer nicht kennt, das frisst er nicht • wat een boer niet kent, dat vreet hij niet1 invreten, dringen♦voorbeelden: -
15 korrodieren
korrodierenI 〈onovergankelijk werkwoord; sein〉1 gecorrodeerd, aangetast wordenII 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
16 verätzen
-
17 ätzen
ätzen1 bijten, invreten 〈 ook figuurlijk〉♦voorbeelden:〈 figuurlijk〉 ein ätzender Geruch • een bijtende, scherpe geur〈 figuurlijk〉 ätzender Spott • bijtende, scherpe spotII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:3 ein Bild auf, in eine Platte ätzen • een voorstelling op, in een plaat etsen
Перевод: со всех языков на нидерландский
с нидерландского на все языки- С нидерландского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Нидерландский
- Русский
- Французский